Begrippenlijst

Begrippenlijst | Actuariële berekeningen


Als je aan de slag wilt met actuariële berekeningen dan zul je merken dat hier vaak vaktermen worden gebruikt. Wij leggen hieronder de belangrijkste begrippen aan je uit.

Doelvermogen. Het bedrag dat op de berekeningsdatum nodig is om de overeengekomen periodieke pensioen- lijfrente -of stamrechtuitkeringen te kunnen uitkeren. Een stijging van het doelvermogen is in principe een aftrekpost voor de vennootschapsbelasting en daling van het doelvermogen (vrijval) zorgt in principe dat hierover vennootschapsbelasting is verschuldigd.

Leeftijdsterugstelling. Het doelvermogen wordt vastgesteld op basis van een lagere leeftijd. Door een leeftijdsterugstelling toe te passen wordt het doelvermogen voor het ouderdomspensioen hoger. Professionele verzekeraars passen leeftijdsterugstellingen toe om zodoende te anticiperen op het feit dat de gemiddelde levensverwachting steeds verder stijgt. Bij de waardering van een eigen beheer pensioen mag geen rekening worden gehouden met leeftijdsterugstellingen (als je de meest recente overlevingstafel hanteert). Dit geldt dan voor de fiscale waardering (aangifte Vpb). In geval je een eigen beheer pensioen waardeert op basis van de RJ voorschriften of volgens de methode die de fiscus hanteert (commerciële waarde) dan dien je wel leeftijdsterugstellingen toe te passen. Ook bij lijfrente- en stamrechtberekeningen worden leeftijdsterugstellingen toegepast.

Overlevingstafels. Deze beschrijven de sterfte en overlevingspatronen van de Nederlandse bevolking. De term actuarieel wil zeggen dat je rekening moet houden met rente en sterfte. Om dit laatste aspect in de berekening te kunnen betrekken heb je informatie nodig over sterfte- en overlevingskansen. Het actuarieel genootschap doet hier onderzoek naar en publiceert jaarlijks een nieuwe sterftetafel (beter gezegd: overlevingstafel). Deze overlevingstafel is een weergave van de levensverwachtingen voor de Gehele Bevolking Vrouwen (GBV) en Gehele Bevolking Mannen (GBM).

Rekenrente. Dit is de rente die je hanteert bij de actuariële waardering van een pensioen, stamrecht of lijfrente. Hoe hoger de rente des te lager het doelvermogen. In geval van eigen beheer pensioen dien je bij een berekening die gestoeld is op fiscale grondslagen altijd een rekenrente van tenminste 4% in acht te nemen. Dit is geregeld in artikel 3.29 Wet IB 2001. Ook bij fiscale stamrecht- en lijfrenteberekeningen is een rekenrente van tenminste 4% verplicht. Bij een commerciële waardering - bijvoorbeeld op basis van de RJ of volgens methode fiscus - moet een actuele marktrente gehanteerd worden.

Stamrecht. Een recht op een periodieke uitkering. Hierbij is een B.V. de uitvoerder (verzekeraar). De bekendste verschijningsvorm is een gouden-handdruk stamrecht. Fiscaal is het van belang dat deze periodieke uitkering uiterlijk ingaat in het jaar waarin de gerechtigde de AOW-leeftijd bereikt. 

U-rendement. Deze rente wordt gebruikt in geval men de 'waarde in het economisch verkeer' wil bepalen. Het U-rendement wordt twee keer per maand vastgesteld en wel op basis van het effectieve rendement van alle euro-obligatieleningen die uitgegeven zijn door de Staat der Nederlanden. Zij moeten dan wel aan bepaalde eisen voldoen. Bijvoorbeeld op het punt van verhandelbaarheid, resterende looptijd en omvang. Het Centrum voor Verzekeringsstatistiek publiceert het U-rendement. Een overzicht van alle U-rendementen vind je HIER.